In het Betondorp hebben een aantal mensen gewoond, hetzij ze er geboren werden of later kwamen wonen, die algemeen bekend zijn geworden. We noemden reeds dr. Wagenaar, voorzitter van het Noodcomite in 1944. In dat comite zat ook de heer A. A. de Leng, die als penningmeester fungeerde. Hij was een zeer bekend drukker, die onder andere de proclamatie "Nederland herwint zijn vrijheid" vervaardigde. Hij verzorgde tal van illegale uitgaven, o.a. "Dood en geboorte van een lied" door Freek van Leeuwen en "De Diepzeeduiker" van P. van Luik en N. Slob.
Onlangs ontdekte zijn dochter in Australie dat in het boek "Drucker gegen Unterdrücker", uitgekomen in Zwitserland, veel van zijn werk was opgenomen. Dries Leng is geboren in de Tollensstraat, maar hij woonde verder zijn gehele levee in het Betondorp, waarover hij uren vertellen kan (Middenweg 440).
Bij hem kwamen de jongens Van het Reve, die in de Akkerstraaat woonden, over de vloer. Het waren Gerard Kornelis en Karel, die later als schrijver en hoogleraar bekendheid kregen.
Eerstgenoemde debuteerde met zijn roman "De Avonden" in 1947, toen nog onder het pseudoniem Simon van het Reve. Dit boek werd bekroond met de Reina Prinsen Geerligsprijs.
Omdat hij een tijd in Engeland woonde publiceerde hij in het Engels "The acrobat and other Stories" (1956). In 1961 verschenen deze verhalen in het Nederlands onder de titel "Vier wintervertellingen". Van zijn andere werken noemen we "De ondergang van de familie Boslowits" (1946), de korte roman "Werther Nieland" (1949) en "Tien vrolijke verhalen" (1961). Bestsellers werden zijn intieme reisdagboeken "Op weg near het einde" (1963) en "Nader tot U" (1966). In 1966 werd hij rooms katholiek. Hoewel hij in deze boeken openhartig over zijn homofiele ervaringen schreef en daarmee veel afkeuring oogstte, vindt zijn schrijverstalent in brede kring erkenning. Tot zijn meest recente boeken behoren "Circusjongen" (1975) en "Oud en eenzaam" (1978). In dit laatste boek liet hij zich in een interview laatdunkend uit over Betondorp.
Prof. dr. K. van het Reve, hoogleraar in de Slavische letterkunde aan de Rijksuniversiteit te Leiden, werd een bewonderd essayist en polemist. Hij hield op 8 december 1978 in de Leidse Hooglandskerk op verzoek van de Faculteit der Letteren, het NRC-Handelsblad en de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde de z.g. Huizinga-lezing met als onderwerp "Literatnurwetenschap: het raadsel der onleesbaarheid". Naar aanleiding van deze lezing had Klaas Peereboom een interview met Karel van het Reve, die daarin o.a. vertelde: "Men zegt dat het milieu waarin je opgroeit nogal belangrijk voor je is. Wel, het is juist dat mijn vader textielarbeider is geweest. Toen hij twaalf was stond hij in de fabriek. Maar het is ook juist dat toen mijn broer Gerard en ik opgroeiden hij een intellectueel was, journalist bij de Tribune. Eigenlijk was ons gezin in een aantal opzichten een intellectueel gezin. Mijn vader kende heel aardig Duits, las behoorlijk Engels en Frans. Dat had hij zichzelf geleerd. En mijn moeder kende voortreffelijk Engels. Die was een paar jaar in Australie geweest. We hadden veel boeken en er was veel belangstelling voor veel kanten van het leven. Menigeen die opgroeide in het gezin van een middelbaar schoolleraar zat dacht ik in een minder intellectueel milieu dan mijn broer en ik, behalve dat het natunrlijk wat het geld betreft moeilijker was.
Mijn vader behoorde tot de generatie, tot het soort mensen dat in een arbeidersgezin geboren wordt en dan uit dat arbeidersgezin geen enkele duw krijgt om iets anders te doen. Mijn vader heeft zich uit dat arbeidersmilieu zelf verheven. Ik ben dus second generation. Ik behoorde tot de kinderen die naar het gymnasium werden gestnurd. Nou, dan ben je geen typisch arbeiderskind meer."
In 1978 ontving Karel van het Reve voor zijn vertalingen uit het Russisch in het algemeen en voor zijn Toergenjev-vertaling in het bijzonder , de Nijhoff vertaalprijs.
Een andere auteur die in Tuindorp Watergraafsmeer heeft gewoond is Jan Mens (1897-1967), die, hoewel geboren in de Kinkerstraat, "zijn" Betondorp tot zijn dood toe trouw bleef. Jan Mens, zoon van een diamantslijper, doorliep de ambachtsschool (1910-1912), werd biljart- en meubelmaker. Toen hij werkloos was geworden schreef hij het boek "Mensen zonder geld" (1938). Daarmee verwierf hij de Kosmos-eerstelingenprijs. Aangemoedigd door dit succes schreef hij verder. Twee jaar later verscheen het eerste deel van de vierdelige romancyclus over Amsterdam "De Gouden reael" gevolgd door "De blinde weerelt" (1948), Het goede inzicht (1949) en "Godt alleen d'eere" (1957).
Jan Mens schreef ook twee biografische romans "Meester Rembrandt" (1946) en "Elisabeth" (Betje Wolff, 1953). Bijna al zijn verhalen spelen in Amsterdam, zoals bijv. "Er wacht een haven" (1950) en "Amsterdam, paradijs der herinnering" (1946).
Behalve novellen ("Rafels", onder pseudoniem Jan Rebel (1934), Lampions der liefde (1948)) schreef hij ook enkele kinderboeken; "Jongens uit het Tuindorp" (1936), onder pseudoniem Aart de Rode, "Vrolijke Vrienden" (1940) en "De Windhappers" (1940). Onder titel "De Bloeiende Perelaar" verscheen van zijn hand een serie van acht leesboekjes voor het voortgezet leesonderwijs op de lagere school. Jan Mens woonde Tuinbouwstraat 78 en hij had op zijn vensterbank een schaafje staan als herinnering aan zijn vroegere handwerk. "Als ik teveel kapsones krijg", zei hij tegen een vriend "kijk ik daar altijd naar en zeg tegen mijzelf denk eraan wet je vroeger geweest bent". Op zijn graf staan de woorden: "Zijn leven was eenvoud. Zijn liefde Amsterdam". Zijn echtgenote, Abeltje Stenhuis, heeft hem nog tien jaar overleefd.
We noemen verder de gevelsteenspecialist H. W. Alings, die aan de Middenweg 226 woonde en die op 19 juni 1965 overleed. Ook hij was een Betondorper en ook hij hield van Amsterdam.
Hendrik Wolter Alings was een deskundige op het gebied van gevelstenen en uithangtekens. Ook van zijn diepgaande kennis van het oude Amsterdam getuigde hij in tal van artikelen, o.a. in de maandbladen "Amstelodamum" en "Ons Amsterdam". In 1944 verscheen zijn boekje "Uithangtekens en Gevelstenen", nadat een jaar eerder zijn "Amsterdamsche Gevelsteenen" (herdrukt in 1949) het licht had gezien als deel 29 van Allert de Lange's Heemschutserie. Zijn kennis van de hofjes legde hij neer in het boekje "Amsterdamse hofjes" (1965). Als lid van de Commissie tot behoud van Gevelstenen en Bouwfragmenten van het Koninklijk Oudheidkundig Genootschap verrichtte hij veel en nuttig werk. Zijn speurzin naar verdwenen gevelstenen resulteerde vaak in de opsporing ervan en tot herplaatsing in de geeigende omgeving.
Te zijner ere werd in 1966 een gedenksteen aan zijn woning onthuld. Die onthulling geschiedde door de heer J. Vriese die ook in Betondorp woonde (Kouterstraat). Deze oud-politieman was mede-oprichter van de Vereniging voor Heemkennis "Ons Amsterdam" en ook hij publiceerde regelmatig in het maandblad "Ons Amsterdam".
Wereldberoemd werd de in Tuindorp Watergraafsmeer geboren Johan Cruyff, die in 1947 in een huis op de hoek van de Akkerstraat en de Tuinbouwstraat het levenslicht zag. Zijn vader had een groentenzaak en de jonge Johan, die graag een balletje trapte, moest zijn hobby zo nu en dan onderbreken om boodschappen weg te brengen. Na een verblijf van drie jaar op de Mulo gaf hij aan leren de brui. Hij wilde voetballer worden. En dat is hem gelukt. Hij woonde vlak bij het Ajax-stadion, waar hij op 15 november 1964 op zeventienjarige leeftijd in het eerste elftal debuteerde tegen het toenmalige G.V.A.V. Ajax verloor met 3-1, maar debutant "De Kruyff" zoals de Sportkroniek hem toen abusievelijk noemde, maakte het enige tegendoelpunt.
Zijn Nederlands Elftal-debunt was op 7 september '66 in Rotterdam tegen Hongarije (2-2). De laatste interland was die op 26 oktober '77 in Amsterdam tegen België. Johan scoorde voor Oranje drieendertig keer en staat daarmee achter Faas Wilkes (vijfendertig treffers) op een met Abe Lenstra gedeelde tweede plaats.
Johan Cruyff, die enkele jaren bij Barcelona in Spanje speelde, zal zich zijn afscheidswedstrijd op 7 november 1978 tegen Bayern Munchen (8-1 verlies) in het Olympisch Stadion anders voorgesteld hebben. Maar de jonge man, die als tiener nog werd gepasseerd voor het elftal van Amsterdam in het traditionele Vierstedentoernooi (1963) omdat hij te tenger was, bleef ook bij zijn laatste wedstrijd erg nuchter. Hij bepaalde dat het grootste deel van de netto-opbrengst van die ere-wedstrijd moest gaan naar het Emmakinderziekenhuis in Amsterdam. Hij zal als "de blanke Pele" en "de onbetwiste superster van de zoventiger jaren" bekend blijven.
Andere bewoners van Tuindorp Watergrzafsmeer waren o.a. de schilder T. Bakker, lid van "Arti et Amicitiae", Ed van de Elsken, fotograaf, Jac. Bons, topman bij de Bijenkorf, en Wim Bijmoer, tekenaar, schilder en decorontwerper, die nu in Egmond aan Zee woont.
Ook de professoren Koopmans, Löwensteyn en Van Tijn, de sportfiguren (waterpolo Rolf Wagenaar en Bert Sitters, dr. Sj. Wagenaar (patholoog-anatoom), de artsen Herman Rap en T. Dovens, Louis Schrikkel, Jaap Molenaar en Jan Peters, die zich voor de Blindengeleidehondenschool verdienstelijk heeft gemaakt, woonden allen in het Betondorp.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten